Een werkstuk is eigenlijk niet meer dan een bijzondere vorm van
informatie verstrekken. Alle regels die gelden bij het schrijven van een uiteenzetting
gelden hier dus ook. Alleen: het is meer. Je hebt voor een
werkstuk meestal zelf onderzoek gedaan naar een bepaald onderwerp en de
onderzoeksresultaten moet je in een uitgebreider verslag, een werkstuk
presenteren.
Een goede planning, zowel van je onderzoek als van het schrijven
van het werkstuk, is van groot belang.
16.1. Algemene eisen
Naast bovenstaande eisen worden nog de volgende algemene eisen
gesteld aan je werkstuk:
16.2 Uiterlijke vormgeving
Bij een goed verslag moet je het algemeen aan de volgende zaken
denken:
16.2.1 Omslag
De omslag dient voorzien te zijn van:
16.2.2
Titelblad
Vaak min of meer een herhaling van een omslag. Dit titelblad mag
ook leeg zijn en is niet per se
noodzakelijk.
16.2.3 Inhoudsopgave
16.2.4 Inleiding
De inleiding bevat minimaal:
16.2.5 Kern
De kern bestaat uit verschillende hoofdstukken die elk voorzien
zijn van een titel. Elk hoofdstuk begint op een nieuwe pagina. Het geheel moet
een logische en heldere opbouw te zien geven en in overeenstemming zijn met de
gegeven opdrachten en/of adviezen.
Elk hoofdstuk moet een antwoord geven op (één van) de in de
inleiding geformuleerde vragen.
16.2.6 Slot
Het slot moet duidelijk aansluiten bij de inleiding en mag geen
nieuwe informatie bevatten. Het geeft een beschrijving van de conclusie, de
eigen mening, aanbevelingen en/of een samenvatting van de hoofdpunten.
16.2.7 Bronnenlijst
.
16.2.8 Bijlagen
Materiaal dat je van wezenlijk belang vindt voor een goed begrip
van de tekst of waar je regelmatig naar verwijst, moet je als bijlage of
bijlagen na de literatuurlijst toevoegen.
16.2.9 Illustraties, tabellen en grafieken
Illustraties, tabellen en grafieken moeten een wezenlijke
aanvulling vormen op de tekst.
Tabellen en grafieken moeten voorzien zijn van een nummer en
(eventueel) van een bronvermelding. Dit moet als volgt gebeuren: Bron:
(titel), plaats, jaar, pag. nr.
Voor verdere informatieğ-ğ
zie hoofdstuk 17.
16.3 Redactie en typografie
16.3.1 Hoofdstukken en paragrafen
Een kort werkstuk wordt niet in hoofdstukken, maar wel in
paragrafen ingedeeld:
16.3.2 Redactionele indeling
16.3.3 Typografische indeling
16.4 Werkwijze
Als je een werkstuk moet maken, gaat daaraan altijd een onderzoek
vooraf. Hoe je dat doet kun je lezen in de hoofdstukken over 'Informatie
verzamelen' (1-6) en 'Informatie verwerken' (7-9). Houd er rekening mee dat een
wat omvangrijkere opdracht veel tijd kost en dat je ook nog de gelegenheid moet
hebben om het een en ander te overdenken voor je aan het schrijven van je
werkstuk gaat beginnen.
Het schrijven zelf is een moeizaam proces. Je moet je heel goed
bewust zijn van wat je doet en van de manier waarop je dat doet. Alleen bij een
goede voorbereiding kan het schrijven lukken.
Je kunt globaal aanhouden dat de indeling van je onderzoek in
deelvragen ook de indeling in hoofdstukken of paragrafen in je werkstuk wordt.
Misschien slaag je erin om, voordat je aan zo'n
deelvraag begint, op basis van je verzamelde informatie nog een aantal deelvragen
te formuleren. In dat geval kun je elk hoofdstuk of elke paragraaf als een
apart betoog schrijven. Dat is heel handig. Alle betogen samen vormen dan de
kern of romp van je werkstuk. Uiteindelijk hoef je dan alleen nog maar de
eindconclusie te trekken en die in het slot te beredeneren.
Het schrijven zelf zul je waarschijnlijk niet in één dag kunnen
doen. Denk eraan dat je, als je met een tekstverwerker werkt, steeds een back-up
van je bestand maakt. Je zou niet de eerste zijn die merkt dat iemand 'het'
met opzet of per ongeluk heeft gewist. Het gaat op een computer altijd anders
dan je hoopte (Wet van het behoud van de ellende).
In de fase waarin je je
werkstuk afwerkt, controleer je altijd de spelling met de spellingcontrole van
je tekstverwerker of met de Woordenlijst Nederlandse Taal (Hef Groene
Boekje). Bijlage 2 van dit vademecum bevat een top-236 van vaak fout
gespelde woorden: een bron van vermaak.
Als je met het schrijven klaar bent, sla
je het werk op en laat je het een paar dagen met rust. Print het dan
uit. Zo'n uitgeprint werkstuk in een mooie strakke
letter ziet er al bijna als een boek uit. Het staat er zwart op wit en dat oogt
heel indrukwekkend.
Neem daarna het rode potlood en neem je eigen werk kritisch
door. Doordat je een paar dagen met corrigeren van je werkstuk hebt gewacht
ben je beter in staat om er met enige afstand kritisch naar te kijken.
Denk er dus aan dat je in je planning aan het eind één paar dagen
opneemt waarop je je niet met het werkstuk
bezighoudt.
Let er op dat je goed rekening houdt met je publiek. Als je je publiek uit het oog verliest, loop je namelijk het risico
dat men je al snel niet meer kan volgen, doordat je te weinig informatie geeft
(inschattingsfout) of te snel redeneert (redeneringsfout).
De inschattingsfout:
Jij weet als geen ander alles van je onderwerp af. Jij hebt het biotechnisch tijdvak bestudeerd (zie 16.2.1). Het is dan
heel verleidelijk zaken bij je leespubliek bekend te veronderstellen, terwijl
dat niet zo is.
De redeneringsfout:
Doordat je zelf zo thuis bent in je onderwerp, begrijp je zelf al
heel snel wat je wilt vertellen. Je loopt dan kans dat je een redenering voor
jezelf in je hoofd hebt die voor een deel berust op informatie die je nog niet
in je werkstuk hebt genoteerd. Als je de redenering dan neerschrijft zonder dat
je daarop let, maak je voor je lezerspubliek te grote gedachtesprongen.
Dit soort fouten zie je beter als je het werkstuk een paar dagen met
rust hebt gelaten. Zelfkritiek is dus één van de belangrijkste factoren die
bijdragen aan een goed werkstuk.
Deze beide fouten kun je ook voorkomen door een ander je werkstuk
eens te laten doorlezen.
16.5 Reflectie op je werkwijze
Als je je werkstuk hebt ingeleverd, zul
je waarschijnlijk opgelucht zijn. Je hebt een prestatie geleverd en een
onderzoek afgerond met een mooi verslag. Toch ben je dan nog niet klaar. Alles
is nog vers in je geheugen. Trek voor jezelf nu nog eens conclusies, niet over
de inhoudelijke kant van je onderzoek en werkstuk, maar over je aanpak.
Betrek in je reflectie in elk geval:
Het kan zijn dat je docent een reflecterende paragraaf als laatste
onderdeel van je werkstuk verwacht. Denk er in dat geval aan dat je die
paragraaf ook opneemt in je inhoudsopgave.
Zo'n reflectie geeft jezelf een goed
zicht op je eigen functioneren en helpt je te beseffen dat inzet niet hetzelfde
is als kwaliteit. Bovenstaande punten zou je ook goed met je docent of
begeleider kunnen bespreken, als hij je het werkstuk met commentaar en
eventueel met een cijfer teruggeeft.
16.6 Planning van je onderzoek en het schrijven
Je weet meestal al aan het begin, wanneer je het werk gereed moet
hebben. Zorg dat je een planning maakt waardoor je ruim van tevoren klaar bent.
Je zult zien dat er altijd werk pas op het laatst gedaan kan worden of dat er
iets anders tussen komt.
Maak je planning niet te krap. Uit ervaring zul je ongeveer weten
hoeveel tijd schrijven van werkstukken je kost. Waarschijnlijk heb je ook al
eens onderzoek gedaan. Baseer je planning op je eigen ervaringen en houd
rekening met andere dingen die je ook moet doen.
NB dit
is slechts de tekstuele weergave van het vademecum; voor voorbeelden en
illustraties: zie de papieren variant.